opening speech tentoonstelling: Christina de Vos door Arie van Geest

27.09.2025

 Chrisina de Vos – Endless Fear

Lieve Christina, dames en heren.

Op zesjarige leeftijd, in het gezelschap van zijn grootmoeder, bezocht Malcolm Morley op een zonovergoten zomerdag de Engelse badplaats Folkstone. Tijdens een wandeling over de boulevard ontmoette hij een man die een reflecterende zonnebril droeg waarin in duplo de stralende maritieme omgeving van dat moment in miniatuur werd weergegeven. In zijn onbevangen enthousiasme vroeg Malcolm aan de man met de zonnebril :“vindt u het ook niet geweldig in wat voor situatie wij ons momenteel bevinden?” Vervolgens viel zijn oog op een button die de man op de revers van zijn jasje met zich mee droeg waarop de tekst te lezen viel: Thank God that you can see. Het verhaal gaat dat de jonge Morley op dat moment de beslissing nam op latere leeftijd schilderijen te gaan vervaardigen die zelfs door blinde mensen gezien konden worden. Een nobel streven natuurlijk en in zekere zin heeft Malcolm Morley dat met zijn fenomenale oeuvre ook waar gemaakt.

Kort door de bocht geredeneerd zijn er twee soorten kunstenaars: men kijkt naar buiten of men kijkt naar binnen. Christina de Vos behoort naar mijn mening tot de laatste categorie.

In 1983, 42 jaar geleden dus, ontmoette ik Christina voor het eerst tijdens haar tweede studiejaar aan de Academie van Beeldende kunsten In Rotterdam. In die dagen was ik haar docent schilderen die geacht werd om haar de beginselen van dit metier bij te brengen. Het werd een moeizaam jaar waarin ik verwoede pogingen ondernam om haar schild, dat voornamelijk bestond uit verlegenheid en onzekerheid, te doorbreken. We spraken in die dagen vaker over moed en doorzettingsvermogen dan over kleurgebruik, perspectief en andere begrippen die nodig zijn om een schilderij uit de tubes te kunnen goochelen. Ik voelde me meer psychiater dan docent. Haar studieresultaten waren niet spectaculair maar ergens sluimerde er een onmiskenbare eigenzinnigheid; een eigenschap die nog geen jaar later dwingend en glashelder aan het oppervlak verscheen. Kleine tekeningen in houtskool: Jezus op weg naar Golgotha, details uit “De verzoeking van de Heilige Antonius” van Matthias Grünewald, een onderdeel van het vermaarde Isenheimer altaar in Colmar, Christophorus zonder hoofd die een klauwende figuur met zich meedraagt, circusachtige, Kafkaëske taferelen in het kielzog van Jeroen Bosch en Francisco Goya waarin getourmenteerde figuren de hoofdrol spelen, maar dan wel het circus dat plaats vindt in de binnenwereld van de geest.

In 1999 opende ik in het Goethe-Instituut van Rotterdam haar solo-expositie “Ich bin nur durch die Welt gerannt” een hommage aan Faust met een toespraakje dat ik eindigde met een citaat van Rainer Werner Fassbinder die ooit beweerde: ” Ik zou graag een huis met mijn films willen bouwen. Sommige films zijn de kelder, andere de muren en weer andere de ramen. Maar ik hoop dat het uiteindelijk een huis wordt”. Ik besloot mijn openingswoord met de opmerking: Christina heeft in de afgelopen jaren met haar werk een stevig fundament gelegd wat hopelijk ooit het theater van de geest moet worden.

We zijn nu 26 jaar verder en weer heb ik de eer en het genoegen om een tentoonstelling van Christina te mogen openen ‘Endless Fear is de titel deze keer. Haar werk is de afgelopen jaren niet getransformeerd in een theater maar in een bescheiden en vooral stevige kapel, een imaginaire, serene schuilplaats voor al het kwaad dat het menselijke brein voort kan brengen en dat de afgelopen jaren in volle hevigheid door de wereld raast. De kapel van Christina wordt bevolkt door zgn. noodhelpers, een groep van veertien imaginaire heiligen die vooral in het Duitse Rijnland werden aangeroepen en vervolgens werden ingezet tegen ziektes en aandoeningen. Om de meedogenloze wereld te kunnen weerstaan zijn de noodhelpers die Christina op het papier los laat echter tot de tanden toe bewapend met messen en zwaarden en worden zij begeleid door vervaarlijke honden, beren en draken, zij zijn de hoeders van een boosaardig geheim.

Een van de tekeningen die momenteel op deze tentoonstelling is te zien wil ik even nader voor het voetlicht brengen ‘Kopdrager’ is de titel. Een onthoofde, blinde man die zijn hoofd onder zijn linkerarm met zich meevoert in het gezelschap van een hond, strompelt door een bladerloos maar vooral unheimisch ogend woud. Deze aangrijpende tekening kruipt onmiddellijk onder de huid maar hoeft geen nadere toelichting. De blik van de solitaire wandelaar is duidelijk naar binnen gericht.

In 1936 verscheen het glasheldere en indrukwekkende gedicht ‘Was there a time’ van Dylan Thomas waaruit ik enkele fragmenten wil citeren:

Under the arc of the sky they are unsafe

What’s never known is safest in this life.

Alone’s unhurt, so the blind man sees best.

Ik feliciteer Christina van harte met deze ontroerende tentoonstelling op het scherps van de snede.

Arie van Geest

Rotterdam, 26 oktober 2025.

 

Christina de Vos, ENDLESS FEAR

21.09.2025

ENDLESS FEAR is een serie beschermheiligen waaraan Christina de Vos ruim tien jaar heeft gewerkt. Het zijn variaties op traditionele katholieke heiligen die volgens het Vaticaan voor het overgrote deel omnino fabulosa zijn: totaal verzonnen, ze hebben nooit bestaan. Christina de Vos herverzon deze ook letterlijk fantastische heiligen. Haar directe inspiratie vond zij in het Duitse pelgrimsoord Vierzehnheiligen, waar de Noodhelpers worden aanbeden. Dit is een groep van inderdaad veertien heiligen die erg populair was tijdens de pestepidemieën van de veertiende eeuw. Naast bescherming tegen besmettelijke ziekten bieden zij afzonderlijk hulp bij zowat iedere denkbare noodsituatie, van zwangerschap (Sint-Margaretha) tot sterfbed (Sint-Cyriacus).

De Noodhelpers kregen gezelschap van steeds meer andere heiligen, tot het er veel te veel waren. Naar goede gewoonte heeft Christina de Vos daarna de boel flink uitgedund, zodat uiteindelijk een afgeronde, tot de essentie teruggebrachte serie is ontstaan. De tientallen boeken die haar ter inspiratie dienden, werden verknipt tot materiaal voor collages

ENDLESS FEAR is a series of patron saints Christina de Vos worked on for over ten years. They are variations on traditional Catholic saints, the vast majority of which, according to the Vatican, are omnino fabulosa: completely invented; they never existed. Christina de Vos also reimagined these literally fantastic saints. She found her direct inspiration in the German pilgrimage site Vierzehnheiligen, where the Fourteen Holy Helpers are venerated. This group of fourteen saints was indeed very popular during the plague epidemics of the fourteenth century. Besides protection against infectious diseases, they individually offered help in almost every conceivable emergency, from pregnancy (St. Margaret) to death (St. Cyriacus).

The Fourteen Holy Helpers were joined by more and more other saints, until there were far too many. As is her custom, Christina de Vos then significantly reduced the collection, ultimately creating a complete series, reduced to its essence. The dozens of books that served as her inspiration were cut up into material for collages.

 

Home

01.07.2022

Walgenbach Art & Books is specialized in art books and organizes small exhibitions in the field of visual arts. Artists and art books, photography and the cultural life of Rotterdam are the focus areas of the shop.
Please contact info@walgenbach.nl for selling books that fall within the specializations of the shop.

 

Walgenbach Art & Books,
Gouwstraat 56 c,
3082BE Rotterdam.
Open: Thursday to Saturday from 12:00 to 17:00 and by appointment.
Tel: +31 6 393 11 695 / info@walgenbach.nl

Cold Turkey Press;    Fw: books;   Hatje Cantz;   Hanuman Books;   Imschoot Uitgever;   Letter Edged Black Press Inc.:  MACK books;   Melly/Witte de With ;      Museum Boijmans Van Beuningen;     Point d’ironie, Agnes b.;     Publishing House Bébert;    Roma Publishers;    Scalo;   Stedelijk Museum Amsterdam;   Steidl;   Van Abbemuseum;    Van Zoetendaal Publishers:     Wendingen;     Walther König:   

Hanuman Books

03.05.2000

Hanuman Books was founded by American art critic, curator, editor and publisher, Raymond Foyeand Italian painter Francesco Clementein 1986.

Clemente, in addition to suggesting books, painted the Hanuman Books logo, contributed money to pay for printing in India, and envisioned the design of the books. Clemente, for example, suggested sending black and white author photographs to be hand tinted, so Indian printers would influence the books.

Hanuman books were printed on a letter press at C.T. Nachiappan’s Kalakshetra Press in Madras (now Chennai), India. The acid-free pages were sewn together by local fishermen and others. All of the books have the same 3″ x 4″ dimensions. 

Handmade Indian paper and vegetable dyes enabled colorful covers. Titles stamped in gold and tinted author photographs appear on the dust jackets.

Nachiappan himself destroyed the first print-run of Bob Flanagan’s Fuck Journalin order to avoid prosecution under anti-obscenity laws, which applied to printers as well as publishers. He was convinced by Foye to print five hundred clandestine copies.

Very few copies remain and have proven exceedingly difficult to obtain.

The Hanuman collection here offered for sale formed part of a gift from Raymond Foye to Gerard Bellaart. All the books are in mint condition.


for order press button

Opening text by Levi Olthoff, Exhibition: Romy Muijrers & Paul van der Eerden, Sunday September 14, 2025.

05.09.1970

zonder vleugels

1
Op maandagochtend beklimmen we de hoge berg maar eenmaal boven willen we onmiddellijk weer naar beneden. Hier hebben ze dus niets over gezegd: geen woord in die waardeloze reisgids over dit waardeloze uitzicht. Tuurlijk, er zit een wolk voor de zon en het waait als de ziekte maar we zijn niet gek: ook zonder die wolk was het hier hemeltergend kut geweest. Bomen, bloemen en koeien: alles ligt aan onze voeten maar alles slaat roestbruin uit in dit kankerachtige ochtendlicht. Gelukkig kunnen we vliegen, zegt Kimmie, je moet er toch niet aan denken dat we nu dat hele pleuriseind weer terug naar omlaag moeten klimmen? Ze liegt, ze zegt maar wat: we zullen dat hele pleuriseind weer terug naar omlaag moeten klimmen. Een tijdje blijven we pisverontwaardigd naar beneden tuffen, daarna zetten we afdaling in.
Later kijken we op het balkon naar het einde van de dag. Het regent: onder lijkgrijze wolken vliegen nachtzwarte kraaien – zij wel, zegt Kimmie, zij wel. ‘s Avonds drinken we thee en smeren we zalf op elkaars schouderbladen. Als kind, zegt Kimmie, hing er een reproductie van Rafael boven mijn bed. Twee engeltjes, twee van die volgevreten cherubijntjes. Ik heb heel lang geloofd dat ze over me waakten.

2
Dinsdagochtend beklimmen we de hoge berg maar vandaag zijn we voorbereid, vandaag weten we wat ons te wachten staat – tot we boven zijn en onmiddellijk weer naar beneden willen. Hier hebben ze dus niets over gezegd: nergens in die waardeloze reisgids wordt vermeld dat het uitzicht de tweede keer nog net iets kutter is dan de eerste keer. Tuurlijk, er zit een wolk voor de zon en het is alle-jezus-heet maar we zijn niet gek: ook zonder die hitte was het hier hemeltergend kut geweest. Bloemen, bomen en koeien: alles heeft het aanzien van vuile vaat die al wekenlang op een plakkerig aanrecht staat.
Gelukkig kunnen we vliegen, zegt Kimmie, je moet er toch niet aan denken dat we nu dat hele pleuriseind weer terug naar omlaag moeten klimmen? Ze liegt, ze zegt maar wat: als we konden vliegen waren we toch niet eerst dat hele pleuriseind naar omhoog geklommen?
De kraaien die een paar uur later het einde van de middag afkondigen, gunnen ons geen blik waardig. Eikels, zegt Kimmie, wat een onmogelijk zooitje zelfingenomen eikels zijn jullie eigenlijk. ’s Avonds drinken we thee en smeren we zalf op elkaars schouderbladen.
Op een avond, zegt Kimmie, keek ik nog eens goed naar die engeltjes en toen zag ik dat ze niet omlaag maar omhoog keken. Dat ze niet over mij maar over het plafond waakten.

  1. Driemaal is scheepsrecht, dat zeggen ze, maar dat zegt ons verder niets. En terecht, woensdagochtend slaat werkelijk alles: terwijl wij omhoog klimmen, begint het ontzettend naar omlaag te regenen. En geen woord – geen woord in die waardeloze reisgids over de druipende bomen, de zeiknatte dieren en het water dat met een rotvaart uit de hemel klettert. Alles nat maakt, alles plat slaat, alles precies zoals wij het niet willen zien.
    We hadden nooit weg moeten gaan, zegt Kimmie.
    Dat had je nooit kunnen weten als we waren gebleven, zeg ik.
    Daar had ik uitstekend mee kunnen leven, zegt Kimmie.
    Tot in de eeuwigheid?
    Ja, zegt Kimmie, en lang daarna.
    En de vlinders, zeg ik. En het reuzenrad en de hoge duikplank dan? En al die vogels die we alleen nog maar van naam kennen?
    Ik wil terug, zegt Kimmie, ik wil gewoon terug.
    Aan het einde van de dag is de hemel verlaten, de thee heeft te lang staan trekken, Kimmie slaapt. Door de kieren in het gordijn lekt het donker naar binnen en met het donker komen de vragen. Ik denk aan de sprookjes die ze vertellen als je ’s nachts niet kan slapen, aan de liedjes die ze zingen als je doodsbange hart zo’n beetje uit je borst bonkt. Het helpt niet. Als de aarde echt rond is, waarom slaan ze hem dan iedere dag weer plat? En als de vogels hier eerder waren dan de mensen, waarom eindigen de vogels dan zo vaak dood en naakt en mismaakt op de borden van de mensen? Kimmie, zeg ik, luister, wij hebben ons nog nergens bij neergelegd, toch? Maar Kimmie slaapt of doet alsof. Ik ga naast haar liggen en we slapen een nacht en een dag en een nacht.

4.
Op vrijdagochtend beklimmen we nog één keer de hoge berg – om het af te leren, zegt Kimmie, om er voor altijd vanaf te zijn – maar eenmaal boven valt het ineens ongelofelijk mee. Tuurlijk, er zit een wolk voor de zon maar de bomen hebben vandaag dat stramme van oude koningen en de wind is gaan liggen. Kimmie duwt haar neus in mijn oksel. Je ruikt altijd zo lekker, zegt ze, dat vergeet ik de hele tijd te zeggen. Ik leg mijn hand tussen haar schouderbladen en op dat moment ongeveer breekt de zon door. Krijg nou wat, zegt Kimmie, die was ik zo’n beetje vergeten.
Ik ook, wil ik zeggen, ik ook, maar ik zeg niets want de zon blijft maar breken en het licht raast als een ruiter langs bomen en bloemen, langs koeien en planten zo de berg af, het dal in. En er is geen eens zo gek veel verbeeldingskracht voor nodig om je voor te stellen dat ze beneden, in de diepte van het dal, aan een wonder werken. Probeer het maar. Zet je ogen op een kiertje. Adem in door je neus en uit door je mond. Kijk door je wimpers naar omlaag. Als het goed is, kan je het nu zien. De goden met hun tegengestelde belangen bijvoorbeeld. Hoe ze daar naakt en voldaan en rozig aan het water liggen. Breekbaar bijna: als mensen en dieren, als vogels van glas.
En dan knijpt Kimmie in mijn hand. Kom, zegt zegt ze, het is tijd om te gaan.
En ze heeft gelijk, het is tijd om te gaan.
Gelukkig kunnen we vliegen, zegt Kimmie, je moet er toch niet aan denken dat we nu, na zoveel moois, weer terug naar omlaag moeten klimmen?
Nee, zeg ik, daar moet je niet aan denken. Gelukkig kunnen we vliegen.

Levi Olthof

Hulya Yilmaz, opening speeche Olga Russel.

26.09.1969

Rotterdam, 2023/22/10

Lieve Hulya,

Ik ben geen kunstkenner maar ik ken wel kunstenaars waaronder jou. We ontmoetten elkaar voor het eerst in 2004 in Xiamen, China waar jij een residentie deed en een prachtig grote sculptuur maakte in het kader van je project ‘Movement’, jouw onderzoek naar de beweging van water.
Hulya, kunstenaar, beeldhouwer, natuur als grote inspiratiebron, dieren- en plantenvormen, beweging van water, haar, huid, heldere vormen. Je houdt van groots, monumentaal maar ook zacht, rond, erotisch. Van inheemse culturen voor wie natuur de bron, vanzelfsprekend, is van spiritualiteit. Je hebt helden: Maria Callas, Carel Visser, Pino Pascali, Redmond O’Hanlon om er een paar te noemen. Je achtergrond Syrisch, een oma medicijn vrouw, via Adana (Turkije) naar Enschede gekomen. Je opleiding LTS, de Aki en Ateliers 63. Je bent lekker duidelijk, uitgesproken en gevoelig.
In China, Brazilië, Suriname en andere plekken, onderzocht je de beweging van water, wat zijn weerslag vond in sculptuur, foto, video, papier. In 2021 kwam corona en je kon niet meer op reis, het onderzoek ging door in je atelier. Enorme vellen papier op de grond, veel blauw, heel veel blauw, blauw in schakeringen. Het onderzoek bevindt zich niet alleen meer boven, maar inmiddels ook onder water. De beweging vindt zijn eigen weg. Wat ontstaat ligt niet altijd meer in jouw hand. Voorstellingen verschijnen buiten jouw om. Soms tot frustratie.
Die frustratie bracht jou dichter bij Jackson Pollock, ineens voelde jij hoe de fascinatie voor natuur en natuurkracht buiten controle kan zijn, zoals hij dat ook ervaren moet hebben. Hoe sterk ‘physical painting’ zijn eigen leven kan gaan leiden, ondanks jezelf. En toen moest er een hommage komen aan Jackson. Want jij betoont graag eer aan je inspiratiebronnen, aan met wie je je verwant voelt.
Als Jackson het over zijn werk en werken (werkwoord) heeft dan zegt hij “expressing feelings rather then illustrating them”. Jij zegt: “de tekening heeft een eigen leven en bepaalt zichzelf”. De Jackson tekeningen hebben een sterke relatie met je water tekeningen. Het werken op de grond, staand, zittend boven op het papier, zodat je bijna kunt verdwijnen in dat wat je maakt. Het blauw een verbinding, ook uit praktische overweging, de kleur had je nog staan. Intuïtief werken met vingers in de verf (geen kwast). De vellen liggen naast elkaar, het is filmisch. Werken in 2, 3, 4 lagen omdat de verf tussendoor moet drogen. In de flow blijven. Als je in de flow zit, ben je niet bezig met resultaat maar ontstaat het resultaat uit de beweging van de flow, altijd op muziek. En ook ‘een weten’ wanneer te stoppen, soms ga je te ver, en ook dat is een intuïtieve beslissing, een weten zonder redeneren. En dan werk je een tijd door, een week, een maand, een half jaar, en geleidelijk aan dringt zich een steeds sterker wordende besef op dat naast deze beroemde man een grote vrouw stond: Lee Krasner. Want Jackson was met Lee.

Lee en Jackson waren een kunstenaarsechtpaar dat elkaar wederzijds sterk beïnvloedde. Zij was 34 toen ze hem ontmoette en vier jaar ouder. Sinds haar 14e wist ze al dat ze kunstenaar wilde zijn. Ze groeide op in Brooklyn met Joods Russische ouders. Hij had een Iers Schotse achtergrond en was groot geworden in het dorp Cody vlak bij Yellowstone National Park.
Ze zijn 15 jaar samen en dan verongelukt Jackson in 1956 met zijn auto, dronken achter het stuur. Hoe tragisch ook, Lee is praktisch. De schuur waar hij werkte staat nu leeg en ze verhuist haar eigen spullen van haar kamertje in het woonhuis naar het grote atelier in de tuin. Ze neemt bezit van die ruimte en het betekent een nieuwe fase in haar werk. Ze gaat groot. Vijftien meter breed. Na Virginia Woolf’s ‘a room of one’s own’ laat het zien dat het niet alleen een eigen kamer is die telt maar dat ook de grootte van die kamer ertoe doet: size matters.
Lee was een echte colorist. Terwijl Lee zich steeds nadrukkelijker aan je voordoet herinner jij je werk van haar uit 1969: ‘primary series blue stone’ en ‘primary series pink stone’ dat lang geleden al diepe indruk op je maakte. Het blauw dat Lee heeft gebruikt is toevallig het blauw (water) van jouw tekeningen voor Jackson. En dus kies jij het roze als kleur voor de hommage aan Lee.
Als maker willen verdwijnen in het werk is een uitnodiging om ook als toeschouwer te verdwijnen in het werk. Deze tekeningen lijken 2D maar eigenlijk zijn ze dat niet. Je ziet en voelt dat het gemaakt is door een beeldhouwer. De afzonderlijke tekening als een 3D werk op zich, met draadwerk, een constructie, een ruimtelijk werk. En bij elkaar een complete installatie.

Olga Russel

 

Hans WAP

01.05.1969

 

Book launch

Hans Wap
‘Een nachtmerrie in een gestreepte pyjama’
poetry and drawings
Sunday, Mai 5,  2:00  PM

with Ton den Boom, Jeroen Naaktgeboren, Rogier de Jong & Hans Wap

 

Corrie Brands, Continuum – 16-4 t/m 21-5- 2023.

22.03.1969

Continuüm, gebonden, 14,5 x 20 cm, 120 pagina’s. Beperkte oplage van 52 exemplaren met originele print gesigneerd en genummerd. Prijs € 85,-

 

Continuüm

Dit boekje draag ik op aan mijn moeder, Johanna Maria Verhoeven (1921-2007), schippersdochter zonder enige opleiding. Zij liet mij een bruine groentezak na met naaipatronen, tussen 1952 en 1956 gebruikt om kleding te maken. Ieder ander zou daarvoor patroonpapier hebben gekocht, maar niet mijn moeder. Krantenpapier, oude verpakkingen, restjes karton en ander papiermateriaal kregen bij haar een tweede leven. Ik herken daar veel in. Hergebruik waarbij materialen een andere functie of betekenis krijgen, is bij het maken van mijn werk ook een belangrijk uitgangspunt.

Door de patronen één voor één ter hand te nemen ontsluit zich een deel van mijn moeders leven. Het ontroert me haar handschrift terug te vinden en te zien hoe ze de patronen heeft beschreven en gedateerd. Van een model voor een BH op een V&D pakpapiertje uit 1952 tot aan het laatste patroon; “positie pakje zomer 1956”, het jaar waarin ik ben geboren. Ik heb mijn moeder weinig kleding zien maken. In mijn kindertijd was kleding verstellen meer aan de orde. Een kraag aan een overhemd keren of een kous stoppen hield haar bezig tot diep in de nacht.

Ik pak de groentezak voorzichtig uit. De rijkdom aan vormen en de schoonheid van de verschillende soorten papier valt me op. Het is daardoor niet alleen een bijzondere ontmoeting met mijn moeder maar het inspireert me ook als kunstenaar. Ik besluit een fotografisch verslag te maken van het uitpakken. Van de stapel patronen zoals deze uit de zak komt, neem ik telkens een patroon af en leg dit omgekeerd ernaast. De slinkende en de groeiende stapel fotografeer ik. Er ontstaat een doorgaande reeks van tweemaal 52 foto’s.

Corrie Brands

 

 

Gyz la Riviere, ‘dataism’ 20 -3 to 24-4 -2022

13.03.1969

Gyz la Riviere—Dataïsme

Typisch Gyz: Speels, grappig, lichtvoetig, een mix tussen pop-art en objects-trouvés, geworteld in een haast obsessieve verzameldrang, een specifieke Gyziaanse gekte.
Maar daarachter, ook typisch Gyz: Een ongekend eigenzinnig oog voor de sociale en economische structuren waarvan ons leven is doordrongen, vaak op zo’n alledaagse, en soms ook prettige, manier dat we het voor lief nemen. Gyz raakt aan die structuren door in te haken op materiële sporen en restanten, vaak uit een verleden dat eigenlijk heel recent is, en toch alweer geschiedenis. Dataïsme is een verzamelnaam voor een groeiende collectie datadragers en data-gerelateerde materiële cultuur, die Gyz uitlicht, herordent, isoleert of juist in al haar veelomvattendheid laat exploderen.

In New Neapolis, zijn meerjarenproject rondom het typische karakter van havensteden zoals Rotterdam, linkte Gyz dataïsme aan een geschiedenis van standaardisering, automatisering en schaalvergroting. Die hoort bij de ontwikkeling van de machine van het kapitalisme en de voortdurende stroom van geld en goederen. Maar ook bij het idee van woonwijken en steden als een machine, dat in de 20ste eeuw overal aan invloed won. Een schijnbaar abstracte vierhoek van geschakelde floppy disks maakte hij in zijn New Neapolis expositie de visuele pendant van een maquette van een van de woonmachines van Le Corbusier—symbool voor de rationele, functionele stad. Maar hij merkte daarbij fijntjes op dat van het onderliggende collectivistische ideaal van toen niet zoveel is overgebleven; in de huidige samenleving, waarin data en algoritmes alom de economische en sociale onderlegger zijn gaan vormen, voert individualisme de boventoon.

Of toch?

In tijden van Corona, toen ons dagelijks leven nóg meer op ons individuele zelf was teruggeworpen, maakte hij vanuit zijn fascinatie voor dataïsme twee boeken rondom datadragers waarin het toch ook draait om contact:
Zijn boekproject ‘Home-video’ draait om de VHS band en de videotheek als sociaal en cultureel instituut.
En ‘Het telefooncellenboek’ omschrijft en toont hoe die ene vierkante meter een specifieke sociale en culturele ruimte in het stadsbeeld afbakende, én een rol vervulde als symbolische plek—bijna een karakter op zichzelf—in boeken, reclames, en films.

Karakteristiek voor de hele doorlopende stroom aan ‘dataïsme’ werken is zijn interesse in retro-futurisme. Terugkijken naar ontwikkelingen en toekomstbeelden van toen—als prequel van vandaag—om de afstand en verbazing die dat oproept ook mee te laten resoneren in hoe jij en ik vervolgens om ons heen kijken naar de wereld van nu én naar de toekomst die vandaag wordt vorm gegeven. Retro-futurisme is als attitude groots. Maar wat ik zo mooi en sterk vindt aan de dataïsme serie, is dat die tegelijkertijd samenvalt met de tijdsspanne van Gyz’ eigen biografie. De technologische evolutie die hij ons terugspiegelt vindt plaats binnen één mensenleven. De videotheek, de telefooncel, de floppy disk, de telefoonkaart, etc… ze behoren tot een recent en toch al deels vergeten verleden dat, onder Gyz’ publiek van de afgelopen jaren ook significante scheidslijnen trekt. Sommigen van ons belanden in een feest van nostalgie en herkenning; maar veel nieuwsgierigen—in Rotterdam West bij Joey Ramone, hier op Zuid bij Walgenbach, of de schoolgroepen in TENT—weten letterlijk niet wat ze zien.

Dat zegt iets over de razende vaart waarin onze datacultuur, of misschien zelfs dataculturen, voortrazen en om zich heen grijpen.
En het zegt ook iets over de waarde van het scherpe oog, de verzameldrift en de gedrevenheid van Gyz die zich, vol liefde en humor, opwerpt als onvermoeibare chroniqueur van de cultuur van het dagelijks leven—inclusief de schoonheid van gamen, geinen, roken, wildplassen, wachten, hangen, en dat typische gevoel van een telefoonhoorn met metalen draad, een floppydisk, cassette of telefoonkaart in je hand én binnen je bereik—die tastbaarheid van sociale structuren, als een collectieve ervaring waar de meeste designgeschiedenissen aan voorbij gaan.

Anke Bangma, 24 april 2022

 

 

Foto’s:  Frank Hanswijk

 

 

Een feestrede voor Arie en Klaas door Vincent Mentzel

11.03.1969

 Ja, zei Arie door de telefoon met zijn bekende beetje krakende stem: Zou jij voor de jarige Klaas en mij een feestrede willen bedenken voor de opening bij Galerie Walgenbach.

Een feestrede…dat is toch een rede waar iedereen blij van  wordt en opgewekt na afloop het glas heft en zich zo opgewekt voelt dat hij of zij in opperste staat van geluk één of liefst twee werken van de beide kunstenaars aanschaft.

Klaas Gubbels is geboren op 19 januari 1934 in Rotterdam en Arie van Geest op 10 april 1948 in Maasland, …off all places, maar  woont eigenlijk zijn hele leven al in Rotterdam.
Een feestrede, vrienden van de kunsten hier in Rotterdam bijeen, een feestrede is ter gelegenheid van een feestvarken. In dit geval dus twee.
Nu is het bijna altijd feest…voor mij althans, wanneer ik het atelier van de beide kunstenaars mag betreden. Het geeft mij een   bijzonder gevoel. Een euforische ervaring en  denk  dan  ook  zelf een beetje kunstenaar te zijn.
Ik laaf mij aan de beide mannen, zoals je je ook kunt laven aan een goed glas wijn. Maar dit is meer, veel meer dan gewone wijn. Dit is een sensuele ervaring.
Zowel geestelijk als lichamelijk voel je je verrijkt, wanneer je het atelier van zowel Arie als Klaas verlaat.
Het is niet alleen de lucht van verf of een slecht geventileerde ruimte. Het is niet alleen de lichaamslucht van beiden. Daar zit net zoveel verschil in als in hun beider werk.
Wat maakt dat je je op je gemak voelt wanneer je het ‘hok’ van deze mannen betreed.
Je maakt ineens deel uit van hun wereld, hun schilderij. Even maar hoor. Want hun strijd is intenser.
Klaas zijn struggle bijvoorbeeld met die godvergeten tafels en ketels.
En Arie, zijn struggle, niet alleen met zijn leven en Berneja, maar ook met zijn immer romantische gevoelens voor al zijn dierbaren en de mensen om hem heen. Zijn voortdurende melancholische gevoelens over leven en dood. Zijn opwindende strijd om te overleven, te blijven leven, in poetische vormen terug te zien in zijn werk.

Ik heb al sinds mensenheugenis een schilderij van twee somber kijkende meisjes aan mijn muur thuis hangen. Een inmens groot doek, ooit voor veel geld van Jan Riezenkamp overgekocht. Een echte Arie van Geest. ‘ Het comfort van de Melancholie’ genaamd. Waarom vond ik dat schilderij zo bijzonder.
Waarom voelde ik inderdaad de melancholie van Arie in mijn gezicht prikken ?
Ik sta er iedere dag even voor. Twee tamelijk boos kijkende meisjes die je verwend en verwaand aankijken. Ik kijk ernaar en zeg dan zachtjes ( …opdat mijn vrouw en dochter het niet horen) Kijken jullie verdorie toch eens vrolijk !
Het schilderij heeft iedere dag een andere melancholische blik.    Ik ben eraangewend. Het bepaalt voor mij het ritme van de dag,.

Arie had een vooruitziende blik, er hangt nog een ander schilderij  in de woonkamer met ook een booskijkend meisje, geschilderd jaren voordat onze dochter in 1999 geboren  werd.  Een  portret van Alice in Wonderland, waar wij onze, soms ongemakkelijk kijkende dochter in menen te herkennen. Niets is toeval !
Er hangt ook een groot doek van Klaas Gubbels in de woonkamer, ‘De Tafelzitster’. Het heeft jaren geduurd voordat mij dat schilderij door Klaas werd gegund. Foto’s, briefjes, met de tafelzitster erop getekend, met de tekst: ‘Mooie piece he,’ je Klaas.’ Maar arriveren deed het nooit, een keer belde Klaas op, kom het maar halen in Arnhem, paste het verdomde schilderij niet in mijn auto ( Klaas   wist dat en zei kom we gaan drinken) Nog weer jaren later arriveerde het schilderij eindelijk in Rotterdam. Met een voor mij wildvreemde was de Tafelzitster’ meegereden.
Onze dochter heeft er direct na haar geboorte in 1999 in een wiegje nog maanden onder gelegen, tot grote ontsteltenis van mijn schoonmoeder.
Die vond ‘ De Tafelzitster’ aanstootgevend en dacht dat ons kind daar een levenslang trauma aan zou overhouden. Het is goed gekomen en ze houdt gelukkig heel veel van Klaas.

Arie kreeg schilderles van Klaas op de Kunstacademie hier in Rotterdam.
Wat heet les: Op het atelier van Arie hangt een van de Arie’s eerste schilderijen, ‘de Nachtwandelaar’ uit 1968. Het lijkt zo  op  het eerste gezicht een Klaas, maar het is geen Klaas. Echter dit   schilderij heeft Arie van Geest zijn leven wel vormgegeven.
Na een poosje wanhopig stillevens van tafels en stoelen schilderen heeft Klaas, Arie een goede raad gegeven: ‘Jij moet niet schilderen wat je ziet, maar schilderen wat je denkt’
Die woorden heeft de jonge ‘klad schilder’, zoals Arie zichzelf spottend noemt, tot zich genomen.
Arie’s leven is poëzie, hij kan als geen ander zijn gedachten op het doek componeren. Ontroerend.. …en daar ..Dames en Heren,  komen Klaas en Arie samen.
Een feestrede is er om u een beetje een heerlijk gevoel te geven en ik hoop dat uallen nu al een beetje dat heerlijke gevoel heeft.

Klaas mijn ‘oude’ vriend, is ook een beetje mijn leermeester, want wat is het heerlijk, ik zei het al eerder, om bij hem op het atelier binnen te komen.
Als jongetje van 12 ging ik wel een logeren in Amsterdam bij een goede kunstenaarsvriend van mijn ouders: Lex Horn.
Wie van u kent niet het prachtige wandkleed van Lex Horn wat in de Doelen hangt, maar dit terzijde.
Lex Horn woonde aan de Oude Waal in Amsterdam, vlakbij de Binnen Bantammerstraat, waar de Chinezen wonen en de hoerenbuurt begint.
Het was er buiten voor mijn gevoel altijd nat en koud, maar zodra   ik een stap binnen zette bij de familie Horn, was het knus en warm in de kleinekunstenaarswoning.
Het rook er altijd naar olieverf, sigarettenrook, drank en koffie. Het voelde als een schilderij van liefde en opwinding.
Zo is het ook bij Klaas,…. ‘ja..a.a kom maar langs zei Klaas met een lichte stotter in de stem,…’en de opwinding van het binnenkomen in zijn volgepropte atelier in Arnhem is daar weer.
Bij Klaas kom je altijd in je korte broek binnen en word je er héél langzaam volwassen.
Het is bij Klaas nooit hetzelfde, altijd weer nieuwe doeken her en der opgesteld. Maar het ruikt er zoals het hoort.. de geur van mijn jeugd. De geur die ik ook zo goed kende uit een andere periode in mijn leven in Dordrecht. Op het atelier van Klaas zijn overleden vriend Bouke Ylstra. Ik zat daar als ventje in een hoekje te kijken naar de schilder aan het werk. Ook weer die onverwoestbare geur van olieverf, sigaretten en de houtkachel
Bij Klaas wordt je verdrietig en vrolijk tegelijk. De bijna eenvoud uit het leven, en ook zijn gevecht met het schilderij maakt je nederig en gelukkig tegelijk.

Opvallend de zo verschillende kleuren die Arie en Klaas gebruiken.
Wat maakt het zo bijzonder om deze  twee  mannen,  zo verschillend in hun werk, zo verschillend in karakter, nu samen te zien.
De melancholie van het zijn, de poëtische liefde voor het lege doek.
Arie die zich in Frankrijk spiegelt aan zijn tuin.
Zijn leven en herinneringen in de schilderijen van zijn tuin projecteert. Zijn ( overleden) vrienden en familie laat bloeien in het gras. Zijn onverwoestbare liefde voor Berneja.
Klaas die in alle eenvoud een gruwelijk beeld kan neerzetten. Neem het schilderij wat ik nooit zal vergeten en zonder dat je de titel hebt gelezen al weet dat het allemaal niet deugd:
‘Het verhoor.’
Twee ketels tegenover elkaar.

Arie die op zijn grimmige wijze een zelfprotret schildert waar je niet vrolijk van wordt:’ Sleeping with the enemy ‘
Zijn strijd tegen, zoals de oudere generatie het noemde: ‘ De gevreesde ziekte K’
En na dat hij weer een overwinning op deze ziekte heeft behaalt in 2019 het grauw-grijs-groene schilderij maakt:  ‘the  Sisters  of mercy’
Wat doet Klaas: die kleed zich uit en gaat bijna naakt in de krant staan.
Heerlijk, hij laat zijn bijna onoverwinnelijke mannelijkheid zien.
Klaas en Arie twee vrienden die samen: om met Reve te spreken, ‘Nader tot U’ komen.

Is het nog steeds een feestrede? Ik denk het wel…

De reden om een feest te geven is hier vandaag bij Galerie Walgenbach, deze twee ongelooflijke aardige mannen, die gemeen hebben dat ze géén ‘ klad’ schilders zijn, maar weergaloos goede kunstenaars. Die elkaar op poëtische wijze liefhebben en van elkaars werk kunnen genieten. Trots zijn  op  hun lange vriendschap.
Ik citeer een brief uit 2014 van Arie aan Klaas:
Naast de regelmatig opduikende ellende is het leven ook gevuld met kleine raadsels, die we gewoon in takt moeten laten. Niet beroeren, rustig rond laten dobberen richting de kier naar de vrijheid. Het geluk ligt immers niet achter de horizon, maar bevindt zich veilig opgeborgen in de kelder van ons eigen nevelbrein.
En uit een gedicht van Rutger Kopland (2001) over Klaas:
Hoe een tafel bijvoorbeeld verandert in een schilderij.
het gaat om het zien zegt Klaas meer kijken, minder schilderen.
Achteruitlopen, tot je denkt: verdomd.
Als je lang genoeg kijkt zie je iedere tafel voor het eerst.

Dames en heren, vrienden van Arie en Klaas van het ‘Geest & Gubbels Genootschap’ laten we het glas  heffen  op  deze  heerlijke en eerlijke Rotterdammers en niet te vergeten hun lieve Heleen en Berneja.

Vincent Mentzel, Galerie Walgenbach art & books,  10 november 2019